De staatssecretaris van Financiën is niet van plan om een uitzondering te maken op de voorgenomen verhoging van het lage btw-tarief. Dat zegt hij in antwoord op Kamervragen. Het lage tarief geldt voor eerste levensbehoeften, waaronder leidingwater. De vragenstellers wilden van de staatssecretaris weten hoe hij staat tegenover het niet toepassen van de tariefsverhoging voor drinkwater. De staatssecretaris is ook niet van plan om de belasting op leidingwater te verlagen of af te schaffen. De belasting op leidingwater wordt geheven van leveranciers van leidingwater. Het tarief in 2018 is € 0,339 per m3.
Kleindochter geen pleegkind van oma
De Wet op de inkomstenbelasting kent het begrip “pleegkind”, maar omvat geen nadere omschrijving van het begrip. Daarvoor wordt aangesloten bij de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Volgens de AKW is een pleegkind het kind (van een ander) dat als eigen kind wordt onderhouden en opgevoed. Om als pleegkind aangemerkt te worden moet voldaan zijn aan de onderhoudseis en aan de opvoedingseis.
Een grootmoeder claimde toepassing van de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de alleenstaande-ouderkorting in verband met haar inwonende kleindochter. In geschil was of de kleindochter als pleegkind kon worden aangemerkt. Niet in geschil was dat aan de opvoedingseis was voldaan. De discussie spitste zich toe op de onderhoudseis. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat aan die eis niet was voldaan. Bepalend daarvoor was dat een substantieel deel van de onderhoudskosten van de kleindochter werd gedekt door een pleegzorgvergoeding die grootmoeder had ontvangen. De ontvangen pleegzorgvergoeding bedroeg € 6.048, terwijl de totale kosten voor het levensonderhoud van de kleindochter volgens grootmoeder € 8.838 bedroegen. De kleindochter gold voor toepassing van de Wet IB niet als een pleegkind. Dat had tot gevolg dat grootmoeder geen recht had op de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de alleenstaande-ouderkorting.
Ondanks lage omzet toch voldaan aan urencriterium
Een ondernemer heeft recht op zelfstandigenaftrek wanneer hij ten minste 1.225 uur per jaar besteedt aan zijn onderneming. De zelfstandigenaftrek vermindert het belastbare inkomen van de ondernemer. De bewijslast voor het voldoen aan het urencriterium rust op de ondernemer. Het bijhouden van een urenadministratie is een hulpmiddel om de tijdbesteding van de ondernemer te onderbouwen.
Een meubelstoffeerder, die geen urenadministratie bijhield, maakte volgens Hof Arnhem-Leeuwarden toch aannemelijk dat hij aan het urencriterium voldeed. Het hof vond de verklaring van de meubelstoffeerder dat hij dagelijks zes uur per dag bezig was in zijn werkplaats met werkzaamheden voor zijn onderneming geloofwaardig. Dat strookte met eerder afgelegde verklaringen van de stoffeerder. Hoewel het feitelijk behaalde uurtarief laag was ten opzichte van het branchegemiddelde, vond het hof aannemelijk dat de ondernemer door zijn leeftijd meer tijd voor zijn opdrachten nodig had dan vroeger. Verder verklaarde de ondernemer dat hij de tijd had om zijn opdrachten goed en zorgvuldig uit te voeren en dat hij nog steeds veel plezier beleeft aan zijn werk. Het ten opzichte van de bestede tijd lage inkomen nam de meubelstoffeerder daarom voor lief.
Uitgaande van minimaal 40 weken per jaar, vijf dagen per week en zes uur per dag besteedde de meubelstoffeerder in ieder geval 1.200 directe uren aan zijn onderneming. Niet in geschil was dat de ondernemer in ieder geval 25 uur op kalenderjaarbasis aan acquisitie, onderhoud van materialen en administratie besteedde. Daarmee was aannemelijk gemaakt dat de meubelstoffeerder meer dan 1.225 uren per kalenderjaar aan werkzaamheden voor zijn onderneming heeft besteed en dus aan het urencriterium voldeed. De zelfstandigenaftrek was ten onrechte gecorrigeerd.
Betaling zwart loon impliceert geen zwarte omzet
Wanneer de Belastingdienst vaststelt dat een bedrijf zwarte lonen uitbetaald, leidt dat tot het opleggen van naheffingsaanslagen loonheffingen en boetes. De constatering van zwarte lonen hangt vaak samen met niet verantwoorde omzet. Is dat het geval, dan volgen er naheffingsaanslagen omzetbelasting en navorderingsaanslagen inkomsten- of vennootschapsbelasting en nog meer boetes. Dat zwarte lonen samenhangen met zwarte omzet is echter geen automatisme. De niet in de loonadministratie verwerkte lonen kunnen als een andere kostenpost in de administratie zijn verwerkt. Net als voor de betaling van zwarte lonen ligt de bewijslast voor zwarte omzet bij de Belastingdienst. Die slaagt er niet altijd in om naast zwarte lonen ook zwarte omzet aannemelijk te maken.
Naar aanleiding van ontvangen informatie stelde de Belastingdienst een onderzoek in naar de aanvaardbaarheid van aangiften vennootschapsbelasting, omzetbelasting en loonheffingen bij enkele vennootschappen. Daaruit bleek dat in de jaren 2007 tot en met 2009 zwarte lonen zijn betaald. Aan de vennootschappen zijn naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd. Volgens de inspecteur betekende de constatering van zwarte lonen dat de vennootschappen zwarte omzet moeten hebben behaald en dat de behaalde winst als verkapte uitdeling aan de dga ten goede is gekomen. Daarom legde de inspecteur een navorderingsaanslag inkomstenbelasting over het jaar 2007 op, waarin de uitdeling als inkomen uit aanmerkelijk belang is opgenomen. Aan de vennootschappen werden naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd ter correctie van de verzwegen omzet.
Volgens de rechtbank heeft de inspecteur de verzwegen (zwarte) omzet niet aannemelijk gemaakt. Dat betekende dat de beroepen tegen de navorderingsaanslag en de naheffingsaanslagen omzetbelasting gegrond waren. Hof Arnhem-Leeuwarden heeft het hoger beroep van de inspecteur afgewezen. Anders dan de inspecteur veronderstelt, betekent de constatering van betaling van zwarte lonen niet dat daar niet geboekte omzet tegenover staat. Er kan niet worden uitgesloten dat de zwarte lonen zijn voldaan uit verantwoorde (zwarte) omzet, maar anders dan als loonkosten in de boekhouding zijn verantwoord. Uit het controlerapport blijkt niet dat is gecontroleerd of die andere wijze van boeking zich kan hebben voorgedaan. De inspecteur heeft de gestelde bedragen aan zwarte omzet niet aannemelijk gemaakt en daarmee ook niet dat een gedeelte daarvan als uitdeling van winst aan de dga ten goede is gekomen.
Aanpassing subsidie rijksmonumenten
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft naar aanleiding van een debat met de Tweede Kamer de concept-subsidieregeling voor rijksmonumenten aangepast. Dat is gebeurd naar aanleiding van een tweetal moties. Als gevolg daarvan is de minimumdrempel van € 1.000 vervallen, is de reikwijdte van de regeling uitgebreid en het subsidieplafond verhoogd van € 40 naar € 45 miljoen. De regeling geldt nu voor particuliere eigenaren van een rijksmonument met een woonfunctie, ongeacht of zij zelf in dat rijksmonument wonen.
Naast de subsidieregeling voor rijksmonumenten-woonhuizen is er de subsidieregeling instandhouding monumenten. De minister verwacht dat een deel van de eigenaren van rijksmonumenten gebruik zal maken van deze regeling, ook al zouden zij een beroep kunnen doen op de regeling voor rijksmonumenten-woonhuizen. De subsidie van de regeling instandhouding monumenten bedraagt 60%. Het budget voor deze regeling wordt verhoogd.
Onterecht ontslag op staande voet
Een werkgever in de zorg ontsloeg een medewerker op staande voet wegens een onjuiste wijze van registratie. De ontslagen werknemer bestreed het gegeven ontslag. Hof Den Bosch was van oordeel dat de werkgever terecht zwaar tilt aan een juiste registratie van werkzaamheden, maar dat van de door de werkgever gestelde fraude geen sprake was. De werknemer was wel onzorgvuldig geweest, maar had niet de bedoeling zichzelf te bevoordelen of de werkgever te benadelen. Het hof vond de door de werknemer gegeven verklaringen aannemelijk.
Eerder waren er door de direct-leidinggevende gesprekken gevoerd over door de medewerker geregistreerde uren en activiteiten. Daaruit bleek dat de administratie van de werknemer juist was. Volgens het hof had de werkgever daarom niet tot ontslag op staande voet mogen overgaan, maar de administratie eerst moeten controleren. De kantonrechter heeft het verzoek om vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst ten onrechte afgewezen. De werknemer verzocht niet om herstel van de arbeidsovereenkomst, maar in plaats daarvan om een billijke vergoeding. Het hof kende een vergoeding toe van € 25.000. Daarnaast had de werknemer recht op de zogenaamde gefixeerde schadevergoeding en de transitievergoeding. De gefixeerde schadevergoeding betreft het salaris over de periode van het ontslag op staande voet tot de dag waarop de arbeidsovereenkomst bij een regelmatige opzegging, dus rekening houdend met de geldende opzegtermijn, zou zijn geëindigd.